Mirakelbeeldje Onze Lieve Vrouw van Amersfoort
In 1444 was Geertje Arends onderweg van Nijkerk naar Amersfoort om daar in te treden in het Sint Agnietenklooster. Ze had een pijpaarden Mariabeeldje, maar omdat ze het te lelijk vond voor het klooster, gooide ze het in de buitengracht (tegenwoordig Scheltussingel).
Het beeldje werd enkele dagen later gevonden door de dienstmeid Margriet Albert Gijsen in de gracht onder het ijs, nabij de nu niet meer bestaande Kamperbuitenpoort. Het was bijna Kerstmis en zij had driemaal een visioen gehad waarin haar werd verteld naar die plaats te gaan. Een gedenksteen in de oude stadsmuur markeert de plek. Ze plaatste het beeldje bij haar thuis en stak een kaars aan, die driemaal langer brandde dan verwacht. Haar biechtvader bracht het beeldje vervolgens naar de Onze-Lieve-Vrouwekapel.
Al snel na de vondst van het beeldje kwamen pelgrims bij duizenden naar Amersfoort en werd de stad bekend tot buiten onze landsgrenzen. Waarschijnlijk werd de stad in die tijd het belangrijkste Nederlandse bedevaartsoord boven de rivieren. In de loop van een eeuw werd een groot aantal wonderen toegeschreven aan het beeldje. In het zogenaamde Mirakelboek, waarvan twee 16e-eeuwse kopieën bewaard zijn gebleven, zijn ca. 550 wonderen opgetekend.
Dankzij de opbrengsten van de bedevaart is men, waarschijnlijk kort na 1444, begonnen met de bouw van de Onze-Lieve-Vrouwetoren, die af was in 1470.
Het beeldje is tegenwoordig helemaal tot gruis vergaan, de resten worden nog steeds bewaard in de oud-katholieke kerk van de H. Georgius. Naast de nis met de schrijn hangt een anoniem schilderij uit ca. 1525 met een voorstelling van de vondst van het beeldje. Een paar deuren verderop in de Sint Franciscus Xaveriuskerk staat een laatmiddeleeuws Mariabeeldje, dat volgens de overlevering in de zestiende eeuw in de St. Joriskerk zou hebben gestaan en via allerlei omzwermingen in 1938 terecht kwam in de Elleboogkerk.